Oh, denneboom


Oh, denneboom, oh, denneboom.
Wat zijn je takken, wonder schoon.
Oh, denneboom, oh, denneboom.
Wat zijn je takken, wonder schoon.

(gesproken)
Ik heb je laatst, int bos zien staan.
Toen zaten er, geen kaarsen aan.

(Zingen)
Oh, denneboom, oh, denneboom.
Wat zijn je takken, wonder schoon.
Oh, denneboom, oh, denneboom.
Wat zijn je takken, wonder schoon.

Oh, denneboom, oh, denneboom.
Wat zijn je takken, wonder schoon.
Oh, denneboom, oh, denneboom.
Wat zijn je takken, wonder schoon.

Oh, denneboom, oh, denneboom.
Hoe fris zijn toch je kleuren.
Oh, denneboom, oh, denneboom.
Hoe fris zijn toch je kleuren.

(Gesproken)
Die groen alleen, in de zomer pracht.
Maar ook, in de koude winternacht.

Oh, denneboom, oh, denneboom.
Hoe fris zijn toch je kleuren.
Oh, denneboom, oh, denneboom.
Hoe fris zijn toch je kleuren.