Lieveling
Als ik denk aan al die jaren,
jaren dat we samen waren.
Altijd samen, jij en ik.
Als ik denk aan ons verleden,
hoe we alles samen deden.
Word ik stil, een ogenblik, en ik denk.
Ja, dan denk ik aan die meiden, die ik nooit heb kunnen krijgen,
omdat jij me in de weg zat en dan denk ik bij me eigen aan die wilde avonturen, die ik steeds moest laten schieten,
omdat jij dan zat te wachten met een schaaltje rooie bieten.
Aan die keer dat ik op reis ging en Margot m'n bed zou delen,
o Margot zo wel geschapen, om het overspel te spelen.
Maar ik kreeg die blinde darm,
en in plaats van wilde nachten,
zat jij met een bossie tulpen in het ziekenhuis te wachten.
Want jou streep liep altijd door mijn seksuele rekening.
Lieveling, lieveling, lie-ve-ling
Als ik denk aan ons verleden,
hoe we alles samen deden.
Alles samen, jij en ik.
Als ik denk aan al die dingen,
maken die herrineringen,
mij heel stil, een ogenblik, en ik denk
Hoe ik steeds als jij in zee ging,
in een strandstoel zat te hopen,
ijdele hoop, want jij kwam altijd weer de golven uitgekropen.
En dan denk ik waarom motte anderen toch altijd boffen,
want jij staat toch ook te koken, en jou gas kan ook ontploffen,
En ons huis heeft toch ook trappen waar de loper los kan raken.
Waarom wil geen tram of auto, ooit bij
jou 'ns brokken maken.
Maar jij bent niet stuk te krijgen,
helder staat me dat voor ogen.
Jij wordt later opgegraven door verbaasde archeologen.
Onbeschadigd, onveranderd, als een prehistorisch ding.
Lieveling, lieveling, lie-ve-ling.
Maar dan zijn er van die nachten,
dat die bittere gedachten, al die weerzin, dat verwijt.
Mij zo vreselijk berouwen,
en dan ben ik niet te houen,
want dan breekt mijn hart van spijt, bittere spijt.
Spijt dat ik met jou getrouwd ben,
dat ik dacht het zal wel lukken.
Nou ik weet het, jij kan beter de vierdaagse doen op krukken.
Spijt dat ik niet heb geluisterd naar m'n broers die toen al zeiden;
man je kan veel beter trouwen met een vrachtauto vol keien.
Spijt dat ik niet van de centen, die jij na mijn dood zult vangen,
alle meiden van de wallen met bijouxs heb volgehangen.
Ik heb spijt dat ik zo'n sul was,
dat ik nooit ben weggelopen.
Maar toch tegen beter weten,
op verandering bleef hopen.
Ik bleef nog op gratie hopen,
toen ik al aan de galg hing.
Lieveling, lieveling, lie-ve-ling