Meneer somber


Meneer somber loopt op straat.
De kou bijt in zijn jas.
Die de kou zo binnen laat.
Valt op zijn magere ribbenkast.
Meneer somber woont alleen.
In een uithoek van de stad.
Met niemand om zich heen.
Alleen zijn grijzende over kat.
(hoepada hoepada hoepada)

Hij is gek zo zegt zijn buurman !
Zo'n kluizenaar waar zou die van bestaan ?
Zijn kat komt wel aan eten !
Maar hij kan het vergeten !
Hoe zou die man die winter kou door staan ?
(hoeh)

Meneer somber woont alleen.
This koud bij hem in huis.
Waar hij met heel veel moeite.
Soms kookt op het fornuis.
(Hoemba da, hoemba da, hoemba da)

Meneer somber denkt heel vaak.
Aan hoe het vroeger was.
Aan kleding geen gebrek.
En altijd goed bij kas.
(hoepada hoepada hoepada)

Hij is gek dat zegt zijn buurman.
Zo'n kluizenaar, waar zou die van bestaan ?
Zijn kat komt wel aan eten.
Maar hij kan het vergeten.
Hoe zou die man die winterkou door staan ?
(Hoeha)

Meneer somber dooft de tijd.
Voor dat hij ons verlaat.
Met zijn dag doe ritueel.
Vol zorg en toe verlaat.
Meneer somber weet heel goed.
Dat niemand hem benijd.
Misschien dat deze winter,
hem eindelijk bevrijd.
(Hoemba da, hoemba da, hoemba da)

Hij is gek, dat zegt zijn buurman.
Zo'n kluizenaar waar zou die van bestaan ?
Zijn kat komt wel aan eten.
Maar hij kan het vergeten.
Hoe zou die man die winterkou door staan ?
(Whaa, hoemba da, hoemba da, hoemba da.)
(hoemba da, hoemba da, hoemba da.)
(hoemba da, hoemba da, hoemba da.)